In de Mensenbieb draait het om ontmoetingen. Vandaag op de verjaardag van de Mensenbieb een gesprek dat Monique Swart had met de liberale oud-rabbijn Awraham Soetendorp, over ontmoetingen en het hoopvolle verhaal van zijn leven
In mei 1943 klopte de Gestapo tijdens een razzia op de deur van het huis van de familie Soetendorp om zijn ouders en hem, een zuigeling nog, mee te nemen. Een Gestapo-lid kreeg tranen in zijn ogen toen hij de baby zag. ‘Jammer dat het een jood is,’ zei de man. ‘We komen morgen terug.’ Die nacht werd hij door de ondergrondse opgehaald en ondergebracht bij een katholiek echtpaar in Velp. Zijn pleegouders hielden Soetendorp tot na de oorlog verborgen. ‘Pleegvader Bertus heeft mij letterlijk met zijn eigen lichaam beschermd en zijn leven voor mij gegeven toen een granaat ontplofte.’ Het is een verhaal van hoop, aldus Soetendorp. ‘Wanneer de oogopslag van een baby een hart raakt, zelfs in de diepste verdorvenheid, is niet alles verloren.’
Soetendorps gedrevenheid om een bijdrage te leveren aan het herstel van de wereld is met dit verhaal verbonden. Deze verbondenheid is ingewikkeld, verknoopt met schuld. ‘Ik ben de gelukkige die heeft overleefd door wat anderen voor mij hebben gedaan. Hoe het lot van anderen daarin een rol speelde werd Soetendorp onlangs nog meer duidelijk. ‘In dezelfde week als de Februaristaking hoorde ik in een pastoraal gesprek over een vrouw die als tienjarig meisje bij dezelfde pleegfamilie in Velp was gebracht. Mijn pleegmoeder heeft voor een duivels dilemma gestaan. Het was onmogelijk om zowel een baby als een tienjarig meisje een plek te geven. Dit was te onveilig. Het meisje werd via een verzetsgroep naar een ander onderduikadres gebracht.’ Per toeval kreeg Soetendorp dit verhaal te horen, hij had nooit eerder van het bestaan van dit meisje geweten. ‘Het gaf een irrationele gevoel van schuld. Mede doordat zij elders is ondergebracht ben ik hier.’ Het is die steeds terugkerende tweeslachtigheid. ‘Enerzijds is het besef zwaar en tegelijkertijd ervaar ik zoveel levensvreugde met mijn kinderen en kleinkinderen. Het is ook die tweeslachtigheid die er in de wereld is: er zijn kansen voor vrede en tegelijkertijd is er het ultieme kwaad – niet demonisch, maar dat wat wij mensen doen, dat wat wij mensen elkaar aan doen.’ Deze ervaringen hebben een verbondenheid met de wereld gecreëerd. ‘ Om empathie te kunnen hebben is het niet nodig om te hebben geleden. Maar ik heb het lijden in iets anders kunnen omzetten dan haat. Ik heb het kunnen omzetten in liefde.’
Ontmoetingen
In veel van Soetendorp’s verhalen over zijn ontmoetingen spreekt ontroering en dankbaarheid. Er zijn ook ontmoetingen die hij niet heeft laten plaatsvinden. Zo heeft hij Wilders niet willen ontmoeten maar twijfelt nu of hij daar goed aan heeft gedaan. Ook sprak een leerling op een school hem aan op een ontmoeting die hij uit de weg was gegaan. ‘Deze leerling zei: “U vertelde over een persoon die u had opgebeld en vertelde dat hij de meest gruwelijk zaken had gedaan tijdens de oorlog en hij er niet van kon slapen en vergeven wilde worden.” Ik had de leerlingen verteld dat ik de beller had geantwoord dat de mensen die hem konden vergeven dood waren. Die leerling wees mij terecht: “Hoe kon u dat doen, u had deze man op zijn minst kunnen ontmoeten en naar hem kunnen luisteren.” Ik dacht nog ‘jij snotneus’, maar realiseerde me, deze jongen heeft gelijk. Ik antwoordde hem dat ik het verschrikkelijk moeilijk vind om dit soort ontmoetingen aan te gaan, maar dat ik deze man inderdaad had moeten ontmoeten.’
In gesprekken met leerlingen op scholen is hij op zijn best vindt Soetendorp. Deze ontmoetingen zijn soms confronterend en zelfs pijnlijk, ook voor hem. En hij leert er ook van. ‘Een keer kreeg ik een brief van een meisje met een Duitse achtergrond. Nadat ik was geweest en mijn verhaal had verteld was zij erg anti-Duits bejegend. Haar verhaal raakte me, omdat ik met mijn verhaal in de klas juist het tegendeel wil bereiken, verbondenheid geen uitsluiting. Sindsdien vertel ik er altijd nadrukkelijk bij dat mijn pleegmoeder Duitse van geboorte was.’
De Duitse vijand die met een moment van compassie de gelegenheid gaf om te ontsnappen naar een andere plek, waar een vrouw van Duitse afkomst zonder een moment van aarzeling een baby een veilig onderkomen gaf: zijn relatie met Duitsland is altijd ingewikkeld geweest. ‘Jarenlang had ik last van slapeloosheid als ik naar Duitsland ging en viel mijn aanwezigheid in Duitsland mij zwaar. Vorig jaar oktober sprak ik in Duitsland op het World Economic Symposium over de rol van religie in deze tijd. Het was vlak nadat Merkel zich had uitgesproken om de vluchtelingen te ontvangen. De ontmoetingen die ik in Duitsland heb gehad, hadden toch iets in mij veranderd. Toen kon ik iets zeggen waarvan ik nooit had gedacht dat ik dat ooit zou zeggen:‘Ich bin in mein geliebtes Deutschland’.
‘Ik houd mezelf steeds voor ogen: wie een mensenleven redt, redt de mensheid, wie een mensenleven vernietigt, vernietigt de mensheid. Ik ben door een wonder verstrengeld geraakt in een opdracht die groot is, soms obsessief, soms onmogelijk lijkt, om de wereld zachter achter te laten dan waar ik in terecht was gekomen.
Een paar jaar geleden zat ik in het vliegtuig naar Londen. Het stormde waardoor we niet konden landen. Ik keek in het gezicht van een vrouw en zag paniek in haar ogen. Nadat we geland waren, sprak ik haar aan. “Goed dat we elkaar steun hebben kunnen geven”, zei ik haar. Zij was ontroerd. We hebben elkaar een hand gegeven. Zoiets eenvoudigs, liefde voor mensen, in de ruwheid van het bestaan.’